donderdag 19 februari 2015

Goed in de slappe was zitten. Waar komt dat vandaan?



In de middeleeuwen moesten de schutters van het Annagilde van Hattem bij allerlei overtredingen niet een geldelijke boete, maar een pond was betalen. Dit lijkt voor ons op het eerste gezicht wat vreemd, maar er zit wel een logische achtergrond achter. Het woord “was” kennen we onder andere als grondstof voor kaarsen, toortsen en dergelijke. Overdrachtelijk kan het woord collectief worden gebruikt voor kaarsen vervaardigd uit was. Vaak als offergave voor religieuze diensten, ter ere van heiligen en dergelijke. Als spreekwoorden en zegswijzen, aansluitend bij de eigenlijke dan wel overdrachtelijke  betekenis, kennen we de volgende uitspraken: Het is niet al was dat brandt, hetgeen betekent: schijn bedriegt. Ieder heilige zijn was, betekent ieder het zijne. Ook specifieker in den zin van: ere wie ere toekomt. Als alle heiligen hun was ervan hebben, zit Onze-Lieve-Vrouw in 't duister," wordt gezegd van iemand die tekort wordt gedaan bij een deling, iemand  die juist in de eerste plaats (hier Maria) aanspraak op iets kan maken. De grondstof was voor het maken van kaarsen was een tamelijk kostbaar goedje. Daarmee staat het haast gelijk met baargeld. Van iemand die bemiddeld is zeggen we immers nog steeds dat hij goed in de slappe was zit. De waskaarsen werden in het bijzonder op altaren van heiligen gebrand. En dat zal in Hattem op het altaar van de heilige Anna niet anders zijn geweest. En na een bijeenkomst van de schutters brandden er geheid weer veel kaarsen van een pond was, omdat de heren het niet konden laten ruzie te maken of op elkaar te schelden. Er waren producten die als ruggengraat of motor van de Hanzehandel te beschouwen zijn. Was is er daar één van. Het fundament onder het handelsimperium van de Hanze en tevens haar betrouwbaarste inkomstenbron was de handel in bont en bijenwas. Door de groei van de christelijke erediensten was de vraag naar was enorm gestegen. Elke kerk en elk altaar vroeg om een afstraling van het eeuwige licht, die zich met dure waskaarsen het best liet realiseren. En dat niet alleen vanwege het licht, maar ongetwijfeld ook vanwege de geur die waskaarsen verspreiden. Al in de twaalfde eeuw kon de binnenlandse productie niet meer aan de vraag voldoen, zodat men op zoek moest naar nieuwe productiegebieden. Die vond men in de onafzienbare steppen en wouden van Nowgorod, Rusland, Wit-Rusland en Polen, waar wilde bijen elk jaar enorme hoeveelheden van dit begeerlijke materiaal voortbrachten. De Hanzekooplieden wurmden zich in die handel en werden de belangrijkste verhandelaars. Zij beheersten bijvoorbeeld begin 14de eeuw de Engelse markt zozeer, dat zij toen zij in een jaar daar slechts 10.000 kg was aanboden in plaats van het gebruikelijke tienvoudige, de Engelse koning ze voor de rechter daagde wegens majesteitsschennis. In 1566 werd er door de Hanze nog bijna 800 ton was door de Sont naar het westen getransporteerd. 


Geen opmerkingen: