Elisabeth
Maria Post en Epe
Gerrit
Kouwenhoven
Over de plaats die de in haar tijd zeer populaire
schrijfster Elisabeth Maria Post (1755 – 1812) in de Eper samenleving heeft
gehad is bitter weinig te vinden. Ze is hier maar zeer kort geweest. Ze kwam in
1807 met haar echtgenoot dominee Justus Lodewijk Overdorp hierheen en is vijf
jaar later overleden. Ze heeft in die tijd waarschijnlijk niets meer
geschreven, althans niets dat is overgeleverd. Er is bijna niets meer dat aan
haar herinnert behalve haar grafsteen.
Goed,
er is een herdenkingsvaas die eerst naast de kerk buiten stond en later binnen
is gezet vanwege de kwetsbaarheid en tegenwoordig bij een vijver op het
landgoed Tongeren staat. Maar die vaas is voor ons eigenlijk geen herinnering
aan Elisabeth Maria Post, maar in wezen is het meer een herinnering aan een
herinnering, namelijk een herinnering aan het herinneringsjaar 1912 toen men
hier in Epe onder leiding van dominee Prins uitgebreid heeft stilgestaan bij
het feit dat ze honderd jaar eerder was overleden.
We
zullen desalniettemin proberen het weinige dat er bekend is over Post en Epe
boven water halen. Allereerst: waarom is Elise, we mogen haar toch wel zo
noemen in navolging van haar echtgenoot, eigenlijk naar Epe gekomen? Dat was om
gezondheidsredenen. Ze zat in de pastorie in Noordwijk, waar haar echtgenoot
Overdorp predikant was, te verkommeren. Voor ons is dat ondenkbaar. Velen van
ons achten de duinen, de kust, het strand qua natuurbeleving net zo hoog als de
bossen van de Veluwe en de zeelucht zeker zo gezond. Maar voor Elise Post was
dat anders. Zij had als ideaalbeeld voor ogen het huis en de omgeving van Velp
waar ze gewoond had voordat ze in 1794 met dominee Overdorp trouwde en met hem
naar zijn pastorie in Noordwijk vertrok. Velp lag in de onmiddelijke omgeving
van één van de meest aantrekkelijke gecultiveerde natuurgebieden van Nederland
met de landgoederen Biljoen, Beekhuizen, Rozendaal, de heuvels, heidevelden en
bossen van de Veluwezoom tussen Arnhem en Dieren. Elise kreeg toegang tot de
landgoederen en had zelfs een sleutel van een hut op Beekhuizen waar ze
teruggetrokken kon werken. Ze waardeerde meer de gecultiveerde natuur van de
landgoederen dan de ongerepte natuur van de kust.
Ook
de omgeving van Epe zou haar daarom niet helemaal meevallen. Tijdgenoten van
Elise Post prezen Noordwijk en omgeving trouwens wel om zijn landschappelijke
afwisseling van duinen, weilanden, groentetuinen en bloemenvelden. Elise echter
ervoer Noordwijk teveel alsof het een stad was. Het was haar te vlak, er was te
weinig schaduw. De duinen waren haar te dor, de natuur te eentonig. Ze raakte
aan de kust haar inspiratie voor haar creativiteit kwijt. Na haar huwelijk
heeft ze nauwelijks nog poezie geschreven. “Wat is dees oord toch woest en
doodsch,” zei ze over de kustplaats. Ze was in Noordwijk ook tamelijk eenzaam.
Lichamelijk ging ze achteruit. Mogelijk had ze astma en ze ervoer de vochtige
zeelucht als zeer schadelijk voor haar gezondheid. Haar lichaam verzwakte in
korte tijd. Enige compensatie vond ze in het landgoed van huize Offem van Van
der Does heer van Noordwijk. Dankzij het feit dat ze daarvan een sleutel had
gekregen, kon ze in het landgoed wandelen. Op advies van haar man ging ze
uiteindelijk toch weer dichten. Overdorp hoopte dat ze door die afleiding
geestelijk en mogelijk ook lichamelijk vooruitgang zou boeken.
Tevergeefs.
In 1807 verscheen een dichtbundel, maar herstel bleef uit. Terugkeer naar de
Veluwe leek de enige remedie voor de slechte gezondheid. Het werd echter niet
de Veluwezoom, niet dus waar haar vrienden woonden, maar Epe, waar de
predikantsplaats al een jaar lang vakant was. Op 26 mei 1807 verhuisden
predikant Overdorp en zijn vrouw Elise Post van Noordwijk naar Epe. Hij kon in
Epe meer verdienen, het leven was er goedkoper en de gezonde lucht was beter
voor zijn vrouw. 7 juni was de bevestiging en intrede in Epe. Het is dat het
oude middeleeuwse doopvont in Epe in Overdorps tijd niet in gebruik was en het
is dat ik niet weet hoe dat in Noordwijk in zijn tijd was, maar vandaag
zou hij mogelijk zijn omgevallen van verbazing, want de twee
zijn vrijwel identiek.
Juist
wat de door Elise Post gewaardeerde, zo niet geïdealiseerde gecultiveerde
bossen betreft, was het Epe van toen niet met Velp te vergelijken. We moeten
ons wat dat betreft door de huidige bossen niet een rad voor de ogen laten
draaien, die dateren pas van het eind van de negentiende en begin twintigste
eeuw. Hier zag je in Elise’s tijd naar de heuvels toe één grote uitgestrekte
kale heidevlakte, met alleen heel ver weg een enkel bosje van Tongeren en
Gortel. Ook waren de heuvels minder steil dan in Velp . De armetierige Eper
Dorpsbeek die langs de pastorie stroomde was niet te vergelijken met de beken en
watervallen van de Veluwezoom. De andere beken rond Epe werden uitsluitend
economisch benut voor molens in plaats van voor fonteinen en fraaie
watervallen. Hooguit de bouw- en weilanden zullen misschien wel vergelijkbaar
geweest zijn met die in Velp.
In
de tuin van de pastorie, die aan de rand van het dorp uitzag over de
heidevlakten, werd voor Elise een hut, een zogenaamd “hermeniten huisjen”
gebouwd. We lezen in de kerkrekening dat op last van het ambtsbestuur de schuur
bij de pastorie voor ƒ 227 publiek verkocht is, welk geld door dominee Overdorp
is ontvangen om daarvoor een hermeniten huisje te laten maken in de
pastoriehof. Het kerkbestuur stond hier dus buiten. De scheiding van kerk en
staat was ook nog lang niet volmaakt[1] Of de mensen in Epe gek hebben opgekeken van
deze hut is de vraag. Thuinhuisjes waren ook in onze regionen wel bekend en
populair. In en rond Hattem waren er 33, waarvan er daar nog een handvol van
over zijn. De meesten zullen de tuinhuisjes echter niet zoals Elise hebben
gebruikt om te lezen en te schrijven. Volgens overlevering zou Elise veel
hebben gewerkt in de hut aan de Dorpsbeek, die later “koepel” werd genoemd,
maar er is jammer genoeg geen werk van haar uit haar Eper periode bekend. Voor
Elise was een dergelijke hut haast een eerste levensbehoefte. Vrijwel op alle
plekken waar ze gewoond had had ze er een of kon ze er over een beschikken.
Elise schrijft erover: “Hoe zoet is mijn rust in dit bevallig hutjen! … Staat
eenzaam van ’t gewoel der wereld afgezonderd … Men hoort er geen gerucht dan
lieve boschgeluiden … De wijsgeer kan zich hier verdiepen in gepeinzen; de
dichter bij zijn lier”. In haar liefde voor de hut stemde ze geheel overeen met
haar kennissen, de thans meer bekende schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken
die ook zo dol op zo’n optrekje waren en wier “kluis” (=onderkomen van een
kluizenaar = hermitage) nog heel lang in Beverwijk heeft gestaan. Zij zelf
noemden het trouwens ook wel een “Geldersch huisje”. In de achttiende eeuw
hadden veel buitens in het Gelderse een klein tuinhuisje. Bekend is dat het in
de achttiende eeuw voor schrijvers en dichters tot de ‘bon ton’ hoorde een
eigen kluisje te hebben, te weten een rustiek huisje in een woeste omgeving. De
dichter, schrijver wilde zich kunnen afzonderen en verzekerd zijn van rust en
privacy. Elise zelf schreef daarover: “hoe dikwils snak ik dan na de stille hut
in een bosch daar ik van alle gewoel … afgescheiden was en alleen van mijn
boeken en inktkoker omringd was”
Elise’s
gezondheid werd aanvankelijk daadwerkelijk beter in Epe en daar was tenslotte
alles om te doen geweest. Volgens haar echtgenoot was ze in tien jaar niet zo
goed geweest. De weldadige invloed van de Gelderse lucht gaf haar minder
spanning en pijn. Ze wandelde weer dagelijks en ze maakte rijtoeren in de
koetskar.
Naar
aanleiding van het zoeken naar gezonde lucht op de Veluwe maken we even een
sprongetje naar de twintigste eeuw. Elise is niet de enige beroemde kunstenaar
die om gezondheidsredenen in Epe neerstreek Ook ceramist Chris Lanooy is om
redenen van de gezonheid van zijn gezin naar Epe gekomen. Hij woonde in Gouda
en zijn huisarts adviseerde hem de laaggelegen vochtige veengebieden aldaar te
verlaten nadat in 1920 zijn enkele maanden oude zoontje Hedda was overleden en
zijn dochter Lotty getroffen was door malaria.
Terug
naar het begin van de negentiende eeuw. Elise knoopte vriendschap aan met de
mensen van het landgoed Tongeren. Met name met Anna, de dochter van Jan Hendrik
Rauwenhoff, oud burgemeester van Elburg en bekend patriot. Mogelijk vond Elise
hier op dit nog jonge landgoed in wording wat houtaanplant, maar zeker niet met
de allure zoals de door haar geïdealiseerde wouden bij Velp.
Reeds
na twee jaar liep Elises gezondheid weer terug. “Haar krampachtige spanningen
en benauwdheden namen allengskens toe”, aldus haar echtgenoot, waarbij in het
laatste half jaar van haar leven nog het water in de borst kwam. Na een hevig
en langdurig lijden overleed Elisabeht Maria Post op 3 juli 1812 ’s morgens om
tien uur op ruim 56-jarige leeftijd.
Enige
dagen voor haar dood had ze aan Anna Theodora Dusseau, de jonge huisgenote die
voor haar heeft gezorgd en die reeds vanuit Noordwijk met het
predikantenechtpaar was meegekomen, de volgende woorden gedicteerd: “Zijt van
mij gegroet stille rusplaats der Dooden: ik zie u in mijne verbeelding met
stille ontroering; -de vriendschap gaf mij hier eene schuilplaats; de smart van
een moeitevol leven hoop ik in u uit te slapen, en zijn verdriet te vergeten.
De Gade die met mij weende en de jeugdige vriendin zullen mij hier ter ruste
brengen, bezoeken en welligt bij mij rusten. Hier zal ik de wereld en haare
tranen vergeten, lang afmattend lijden vergeten, den zwarten akeligen nacht van
dat lange leven vergeten en ongestoord den zaligen morgen der opstanding
verwachten! In Gods schoone vrije schepping zal ik ongestoord slapen, in den
moederlijken schoot der aarde is mijne slaapplaats geheiligd. Nu door het graf
overwonnen zal ik het ook eenmaal overwinnen: dood en graf zijn door Hem
vernietigd, die leven en onsterfelijkheid aan het licht bragt, Hij leeft en ik
zal leven; dit stof wordt gezaaid voor de onsterfelijkheid!
De
laatse woorden: “Hij leeft en ik zal leven; dit stof wordt gezaaid voor de
onsterfelijkheid” werden op haar grafsteen gebeiteld. Elise werd begraven op de
nieuw aangelegde familiebegraafplaats van haar vriend Hendrik Jan Rauwenhoff op
Tongeren, waar diens dochter Anna, Elises vriendin, enige maanden later ook een
laatste rustplaats vond. Hier vinden we dan ook het enige in Epe dat echt aan
Elise zelf herinnert en uit haar tijd stamt, namelijk haar graf en grafzerk met
haar eigen woorden er op. Het is daar op de begraafplaats van Tongeren midden
in het bos thans qua entourage het neusje van de zalm en geeft precies weer hoe
Elise en haar vrienden zich hun favoriete natuur voorstelde.
De
meest kenmerkende herinnering aan het verblijf van Elise in het dorp Epe was
haar koepeltje in de tuin van de pastorie. Dit bleef nog ruim 65 jaar na haar
dood als baken aanwezig in de tuin van de pastorie. Op 7 september 1875 geeft
het kerkbestuur der Hervormde Gemeente aan de burgerlijke gemeente te kennen
dat zij genegen is de vroegere pastorie met het daarbij behorende terrein aan
de gemeente in eigendom af te staan[2] Het
doel is om er een bijzondere school te stichten voor onderwijs aan kinderen van
“de zogenaamde eerste standen der maatschappij”. Na een korte discussie in de
raad wordt besloten dat het perceel, kadastraal bekend als sectie U nr 875
tuin, 876 huis en erf, 877 koepel en erf en 878 weiland, tezamen groot 2759
vierkante meter met de daarvoor staande eikenboomen voor de som van ƒ 3300 aan
te koopen … “om het in gebruik te geven
voor een bijzondere school voor gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs met
onderwijzerswoning”.
De
school komt er en de heer Van den Bosch wordt de hoofdonderwijzer. Het College
van Burgemeesters en Wethouders besluiten vervolgens in april 1877 om het
koepeltje te verkopen.[3] De
gemeenteraad kan er mee akkoord gaan om het koepeltje staande bij de vroegere
pastorie (op het perceel U 877), hetwelk op een waarde wordt getaxeerd van 40
gulden voor 60 gulden onderhands te verkopen aan Hendrikus Berkhoff, timmerman
te Epe[4]. Het
duurde tot 1878 tot de koepel werd gedemonteerd en weggehaald. en tot begin
januari1879 voordat hij werd betaald.[5] De gemeenteontvanger noteert: “Van H. Berkhoff
timmerman te Epe voor eene koepel uit den tuin van de bijzondere school te Epe
ƒ 60”.
Hoe
verging het Elises weduwnaar?
Op
16 april 1815 hertrouwde dominee Overdorp met de 22 jaar jongere huisgenote
Anna Theodora Dusseau die al vanaf hun komst naar Epe bij hen woonde. Getuige
was de bevriende Henrdik Jan Rauwenhoff. Overdorp heeft in 1826 wegens een
hevige ziekte ontslag gevraagd van de kerk in Epe en is naar Warnsveld
vertrokken. In 1844 overleed hij op 82-jarige leeftijd in Zutphen.
De
oude Hendrik Jan Rauwenhoff dichtte op het overlijden van zijn dochter Anna,
die op Tongeren naast Elise is begraven een lang gedicht waarin ook Elise in
maar liefst vier coupletten de revue passeert.
“Hier
slaapt ook zacht, bevrijd van smart,
Elisabeth
die kort geleeden
deez’doodsvalei is ingetreeden
Geëeerd, bemind van elk die deugd voed in zijn hart
Zij,
door haar fiere pen vermaard,
in keurig ondigt en gedigten,
kon door haar edele lier elk stigten
Helaas die flonkerster pronkt thans niet meer op aard
Zij
werd door lijden voorbereid
om naar een zaal’gen oord de streeven
en in Gods paradijs te leeven.
Zij
ging u voor, en was eer rijp voor de eeuwigheid.
Daar
leeft gij beiden ongestoord
in nameloose zaligheeden
Daar
is uw strijd ten eind gestreeden.
Waar
niets dan ’t lofgezang der zael’gen word gehoord.”
Een
vriend van dominee Overdorp dichtte twee jaar na het overlijden van Elise Post
het volgende:
“In
’t midden van de hei stort ik een dank’bre traan,
bij
het zien van ’t graf van Post, het cieraad aller vrouwen,
zo
lang als deugd en kunde in Neerland zal bestan,
eischt
Tongeren voor dit graf, dank, achting, eerbied, rouwe.”
[1]
Archief Hervormde Kerk Epe, inv. nr. 210, fol 51
[2] Negentiende eeuws archief inv. nr. 6, blz 83,
raadsnotulen 7 september 1875
[3]
Negentiende eeuws archief inv. nr. 32, b en w notulen 16 april 1877
[4] Negentiende eeuws archief inv. nr. 7,
raadsnotulen 20 april 1877
[5]
Gemeenterekeningen inv. nrs 591 - 593